Onuitsprekelijke vreugde.

Wat bijzonder eigenlijk dat de apostel Petrus reeds op de eerste bladzijde van zijn eerste brief aan de uitverkorenen in Klein Azië spreekt over hun onuitsprekelijke en verheerlijkte blijdschap, omdat zij het einddoel van hun geloof bereiken; hun zaligheid. (1 Petr.1:3-9). Vervolgens wijst hij hen op het belang van een heilige geloofswandel in de tijd van hun vreemdelingschap (1:13 ev).
Wat een heerlijke bemoediging en ondersteuning voor deze christenen, die door hun geloofsleven het niet gemakkelijk hebben in een omgeving waarin ze te maken hebben met vervolging, zoals uitsluiting uit de eigen sociale omgeving. Als vreemdelingen vanwege hun geloof in Christus.

De broeders en zusters in Klein Azië, het tegenwoordige West-Turkije, hebben het evangelie aanvaard en verlossing ontvangen. Daardoor hebben zij deel gekregen aan Gods heerlijkheid. De heerlijkheid van Christus, die met eer en heerlijkheid gekroond is. Het is diezelfde heerlijkheid waar Maria van getuigt: “Mijn ziel maakt groot de Here, en mijn geest heeft zich verblijd over God, mijn Heiland”. (Luc. 1:47). Ook van Jezus weten we dat Hij zich verblijdt door de Heilige Geest (Luc. 10:21) wanneer de 72 discipelen terugkeren van hun eerste (stage- )zendingsreis. Als zij zeggen dat ze verblijd zijn omdat de boze geesten zich aan hen in Jezus’ naam onderworpen hebben, zegt Jezus “Verheug je er niet over dat de geesten zich aan jullie onderwerpen, maar verheug je omdat jullie naam in de hemel opgetekend is.” De blijdschap op het resultaat van hun dienst, zal overstemd worden door die eeuwige blijdschap over Gods aanwezigheid en handelen; over de Gever van dat alles. Heel tekenend vind ik in dit verband, dat na Jezus’ laatste woorden en hemelvaart, de 11 discipelen met grote blijdschap terugkeren naar Jeruzalem en voortdurend in de tempel zijn om God lof te brengen. Er is geen sprake van een rouwperiode; de blijdschap van het geloof en van de gemeenschap met de broeders en zusters is een eeuwige, geestelijke blijdschap. Je mag ook zeggen een hemelse blijdschap omdat de oorsprong van deze blijdschap van boven komt vanuit Gods Koninkrijk. Een blijdschap die ook werkzaam is wanneer ons leven door allerlei moeiten heen gaat. Die blijdschap heeft alles te maken met de Heilige Geest, die ook onze Trooster wordt genoemd. (Joh.14 :26). Het is ook deze blijdschap die eeuwig is, omdat Gods Geest in onze harten eeuwig is, bij onze Vader. De reden van onze blijdschap zal dus allereerst gericht zijn op de onzichtbare geestelijke werkelijkheid van God Koninkrijk. De apostel spreekt in dit verband over de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons door de opstanding van zijn Zoon doet wedergeboren worden tot een leven van hoop, “tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis” die in de hemel voor hen die volharden in het geloof is weggelegd om in de toekomende tijd geopenbaard te worden. Een blijvende erfenis die niet aan bederf of verjaring wordt blootgesteld. Zichtbare zaken, hoe goed deze ook zijn, gaan immers voorbij. Maar Hem onze Heer aanschouwen met ons hart, behoort tot het blijvende in ons huidige leven.
Ja, wij zijn natuurlijk ook blij met de goede dingen die het leven ons biedt. We zijn blij als onze (klein-)zoon of dochter geslaagd is voor een moeilijk examen; en wij zijn blij met “ons dagelijks brood” waar we God voor danken. Maar onze dank zal vooral gericht zijn op de Gever met wie wij dagelijks omgaan en die de hemelse bron is van alle dingen van ons leven. Onze blijdschap zal ten diepste steeds uitgaan naar Hem, Christus, in wie en door wie en tot wie alle dingen zijn en wiens heerlijkheid is tot in eeuwigheid. (Rom.11:36).

Kerntekst. (van een profeet, die door God verlost wordt van angst voor oorlogsdreiging -juist zoals in onze dagen- en Gods lof zingt ).

Al zou de vijgeboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn, en er geen runderen in de stallingen zijn.
Nochtans zal ik juichen in de Here, jubelen in de God van mijn heil.
(Hab.3:17,18)

Lied.
‘k Laat mijn blijdschap niet ontnemen, niet door zorgen of problemen.
En al moet ik dan ook strijden, ‘k kan mij steeds in Hem verblijden!
Nee, mijn vreugd’ is niet te doven, ‘k laat mijn blijdschap niet ontroven,
‘k blijf vertrouwen op de Heer. Hem zij alle lof en eer!

Gebed.
Vader, ik wil U danken dat uw Koninkrijk dichtbij gekomen is. Uw woord is immers nabij, in onze mond en in ons hart. En dat schenkt ons een blijdschap die nimmer vergaat. Daarin verlangen wij ook steeds dichter bij uw Zoon te zijn om zijn heerlijkheid te aanschouwen die Hij van U gekregen heeft. Hij heeft dat ook van U, Vader, gebeden, opdat uw kinderen zijn heerlijkheid zouden zien. (Joh.17:24).
Vader vervult U ons met uw heilige Geest. Heer, wat een blijdschap is het om uw heerlijkheid te aanschouwen. Een heerlijkheid die altijd in de harten van uw kinderen zal blijven.